Iedereen heeft het over populisme, maar wat is het?
Onlangs maakte premier Mark Rutte in het tv-programma Buitenhof onderscheid tussen ‘goed’ en ‘slecht’ populisme. Volgens de definitie van Jan-Werner Muller, professor aan Princeton, is dit een fictief onderscheid. Ongetwijfeld ging het Rutte erom om – als ‘goede populist’ – aanspraak te kunnen maken op bepaalde kiezersgroepen, maar het populisme kent dit verschil niet, althans niet in een democratische context. Muller ziet populisme namelijk als de ‘permanente schaduw’ van de democratie en niet als een variant.
Muller stelt dat populisme een beeld van de politiek hanteert dat een moreel puur en verenigd volk plaatst tegenover een corrupte elite (of een anderszins moreel minderwaardige groep). In zijn ogen schaadt het populisme de democratie, en is het niet een nuttige bijstelling van democratisch tot stand gekomen missers. Hongarije en Turkije ‘aliberale democratieën’ noemen is dan ook gevaarlijk, omdat ze zo erkend zouden worden als democratie.
Zonder uitzondering zetten populisten zich af tegen de elite. Elitekritiek is dan ook een noodzakelijke conditie om populist te zijn, maar op zichzelf niet voldoende om die kwalificatie te verdienen. Anders zou iedereen met kritiek op de rijken en machtigen ineens tot het populistische kamp gerekend moeten worden. Het tweede bepalende criterium is het verwerpen van pluralisme. Populisten claimen dat zij, en zij alleen, het volk vertegenwoordigen. Er is dan ook geen legitieme oppositie mogelijk. Wat weer tot gevolg heeft dat zij die de oppositie steunen, nooit tot het volk kunnen behoren. Nu wil Rutte graag verder als premier, maar dit zal hij niet snel beweren.
Populisme staat niet gelijk aan dictatuur, zoals vaak wordt gesteld. Ja, het populisme heeft per definitie iemand nodig die namens volk als geheel spreekt, maar is niet tegen politieke vertegenwoordiging. Als het maar de goede vertegenwoordiging is die het goede doet. Het lijkt soms dat populisten vertegenwoordigers zijn van de volskwens, terwijl ze eigenlijk steunen op een symbolische representatie van wat het ‘echte volk’ is; een homogene groep die niet per se in democratische verkiezingsuitslagen terugkomt.
Uit die logica volgt dat als een populist niet goed scoort bij verkiezingen, dit niet ligt aan zijn onvermogen het volk te vertegenwoordigen, maar aan het feit dat de meerderheid zich nog niet heeft durven uitspreken. Zolang hij niet aan de macht is, zal de populist altijd een volk ‘daarbuiten’ aanroepen. Bestuurders, politici en peilingen die dit niet zien, wordt verteld dat ze niets begrijpen van de volkswil.
Samenzweringstheorieën zijn belangrijk voor populisten. Hoe kan het anders dat ze niet aan de macht zijn? Zij zijn immers het volk – anderen hebben het systeem “gerigged”. Eenmaal aan de macht ‘bezetten’ populisten de staat. Rechters, NGO’s etc worden snel vervangen; er kan immers geen variatie op de volkswil bestaan. Een populistisch regime zal kritiek altijd pareren met het antwoord dat ‘het volk’ wordt aangevallen. Dit zien we al gebeuren tijdens de eerste dagen van Trumps presidentschap. Populisme is overigens links noch rechts, het gaat om de morele claim. En die kan rechts – Orban, Le Pen, Trump – en socialistisch – Chavez – worden ingevuld.
De zoektocht naar een adequaat antwoord wordt bemoeilijkt door drie ‘nadelen’ van democratie:
De gebroken beloftes van de democratie
Democratie heeft de belofte van directe representatie in zich maar kan en zal die nooit waarmaken. Dit is het grootse verschil tussen democratie en populisme. Populisten streven naar een eindtoestand, die wordt bereikt als ‘het volk’ aan de macht is. Een democratie functioneert als het ware in permanente beta. Continu proberen, falen, leren, verbeteringen aanbrengen. In een democratie staat de identiteit van het volk niet vast, ze is altijd een open vraag.
Democratie stelt dat ‘het volk’ niet bestaat. Zelfs een overweldigende meerderheid (een favoriete uitspraak van Poetin) kan in het parlement niet in naam van het volk spreken. In het populisme is dat precies andersom.
Een vrij recent, maar zeer hardnekkig, verschijnsel biedt het populisme extra ruimte om op te stomen: de teloorgang van politieke partijen. Tot niet zo heel lang geleden dienden partijen als smeermiddel tussen de verschillende groepen. De verliezer van de verkiezingen wist dat er de volgende keer weer kans op winst zou zijn: dit zorgde voor, als het ware, voor pacificatie van de emotie. Niet voor niets is in landen waar partijsystemen in elkaar storten de kans op een populistische leider het grootst. Een goed voorbeeld is Italië in het begin van de jaren 90, met de opkomst van Berlusconi.
Populisme lost een probleem op dat liberale democratie nooit zal kunnen: grenzen stellen aan wat ‘het volk’ is.
Bekend als het ‘boundary problem’ in academische kringen: hoe bepaal je de grenzen van een volk? Mij lijkt dit probleem inderdaad maar op maar twee manieren op te lossen: op een beperkte wijze, wat altijd zal neerkomen op uitsluiting van bepaalde groepen, of door niet te zoeken naar een definitief antwoord. In dat laatste geval, is worden grenzen nooit definitief bepaald: ze zijn altijd onderhavig aan debat. Mooi in theorie, een stuk lastiger in de praktijk.
Is pluralisme eigenlijk wel goed?
Uiteindelijk is het antwoord hierop ja. Niet zozeer omdat het een erkenning van diversiteit inhoudt, maar vooral omdat het een commitment is om dezelfde politieke ruimte te delen met mensen waar je het mee oneens bent. Het wezen van de democratie.
Het pleit voor Muller dat hij een cordon sanitair geen goede oplossing vindt. Aangezien een deel van het volk op populisten heeft gestemd, is in debat blijven belangrijk. En de liberale elite zal uit haar ivoren toren moeten komen en het aandurven praktische en handreikingen te doen.
Het Europees populisme heeft zijn opkomst mede te danken aan de eurocrisis, het versoberen van de verzorgingsstaat en immigratie, maar Muller ziet een ander reden als doorslaggevend. De manier waarop EU met deze crises om is gegaan is doorslaggevend geweest; technocratisch. De ironie wil dat beide zienswijzen, de technocratische en de populistische, een definitief antwoord op problemen menen te hebben. Ook volgens de technocraten is er maar een beleid mogelijk. Er is geen debat nodig. Hiermee wordt de weg geplaveid voor populisten. Muller raakt hier in mijn ogen een zeer belangrijk punt; de EU als bureaucratische club van technocraten zal nooit echt aanspreken, noch ooit gezien worden als probleemoplosser. Laat staan als wenkend perspectief.
De oplossing van Muller is gebaat bij verdere uitwerking. Hij komt nu niet verder dan pleiten voor een nieuw sociaal contract’’, het sluiten van grote coalities, met brede support. En uiteindelijk zelfs nieuwe ‘constituties”. In een ander artikel komt Muller met het concept van “consitutioneel patriotisme“, wellicht is dat een goede richting.
Muller sluit af met zeven stellingen:
- Populisme is geen intrinsiek onderdeel van de moderne democratie, het is haar permanente schaduw.
- Niet iedereen die elites bekritiseert is een populist. Populisten zijn daarnaast ook tegen pluralisme.
- Populisme is immuun voor empirische kritiek, aangezien het opkomt voor het echte volk.
- Populisten zijn doorgaans pro-referenda, niet als manier om te komen tot een besluit, maar als bevestiging van hun voorstellen.
- Als populisten gaan regeren, ‘bezetten’ ze de staat, en zijn clientelisme, corruptie en onderdrukking van oppositie als snel gemeengoed (bevestigd door dit rapport van Transparency International).
- Populisten moeten gezien worden als gevaar voor de samenleving, maar dienen ook gesprekspartner te blijven.
- Populisme zorgt niet voor correctie op de liberale democratie, maar maakt wel duidelijk dat delen van de bevolking ondervertegenwoordigd zijn. En zou daarmee aanleiding moeten zijn voor verdedigers van de liberale democratie om harder na te denken over hun falen.
Deze stellingen vormen een fraai theoretisch kader, zonder dat ze afdoende antwoord geven op het dilemma dat in tijden van verlamming en bureaucratie populisten laten zien dat ze met antwoorden komen die niet alleen veel mensen aanspreken, maar – uiteindelijk – ook breed navolging krijgen. Toen premier Orban op het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis besloot om Hongarije af te sluiten voor immigranten viel iedereen over hem heen. Al snel werd zijn voorbeeld gevolgd. Inmiddels staan de meeste Europese regeringen zich voor op het feit dat ze toestroom aan immigranten hebben weten in te dammen. Dit lijkt me wel degelijk een correctie op het falen van de democratie.
De (politiek) winnende aanpak voor deze tijd berust dan ook op het overnemen van de daadkrachtige populistische oplossingen, zonder het pluralisme overboord te gooien, noch de staat te monopoliseren. Misschien is dat wel wat Rutte bedoelde met een ‘goede’ populist.
What is populism – Jan-Werner Muller, University of Pennsylvania Press – 2016 (105 p)