“Survivre vous rend insuportables les larmes des autres. On pourrait s’y noyer.” Marceline Loridan-Ivens heeft Auschwitz overleefd. En schrijft nu een lange, zeer aangrijpende, brief aan haar vader met wie ze samen werd gedeporteerd. Hij kwam echter niet terug. Ze zijn gescheiden op het moment dat de vader-dochter relatie diepte zou krijgen. Ze weet niet wat voor man hij zou zijn geweest.
Loridan-Ivens is nu 86 en probeert zich in honderd prachtige pagina’s een voorstelling te maken van hoe hij nu had geleefd en richt tegelijkertijd het woord tot hem om haar leven, haar keuzes en haar angsten te vertellen. Een leven waarvan ze zo onzeker is of het de goedkeuring van haar vader had kunnen wegdragen.
Ze schrijft over hoe het kamp altijd in je hoofd zit, het nooit weg gaat. Dat je je hele leven voelt dat je teruggekomen bent. Zelf heeft ze altijd hotelbadkamers met douche gemeden, kon ze fabrieksschoorstenen niet uitstaan en stond ze steeds weer te trillen op haar benen in een stationshal.
Ze vertelt haar vader dat ze nooit kinderen heeft willen krijgen. Voor haar was dat geen natuurlijke functie van het lichaam meer; het was verworden tot een zak van huid. In het kamp was ze bovendien gewend dat het nut van baby’s minimaal was, omdat ze toch als “eerste aan de beurt waren”.
Ze legt uit hoe ze probeert haar leven weer op te pakken, maar dat het zo lastig is. “Le malheur été enraciné en nous”. Omdat, de ellende, het ongeluk zo diep in haar is geworteld.
Het is lastig onbewogen te blijven als ze zich afvraagt waar ze de haar zo dierbare brief, van haar vader gekregen in het kamp, kwijt geraakt is. In Bergen-Belsen? Theresienstadt? Weggegooid met een oud kledingstuk?
Loridan-Ivens is de rest van haar leven bezig geweest met het zoeken naar de liefde die daar in stond.
In de jaren 60 ontmoet ze de wereldberoemde Nederlandse cineast Joris Ivens (en excuseert zich bij haar vader dat hij, net als haar eerste man Francois Loridan geen Jood is), die rond de eeuwwisseling is geboren. En dus even oud is als haar vader. Ze trouwen, ze neemt zijn naam aan en reizen de wereld over, vooral naar China. Het is haar grote liefde, haar alles. Haar school die ze niet heeft kunnen afmaken.
Loridan-Ivens werd vervolgens actief in de antikoloniale beweging, mede omdat ze, zoals zelf zegt, als ‘Stück uit Birkenau’ niets meer voor zichzelf kon betekenen, maar wel graag van waarde wilde zijn voor anderen. Ze hoopte dat door de bevrijding van die onderdrukte volkeren de haat jegens Joden zich als vanzelf zou oplossen. De decennia erna hebben dat gelogenstraft, culminerend in 9/11, dat ze als een mokerslag heeft ervaren. Het doet haar realiseren wat het sterkste in haar is: haar Joods zijn. In Parijs hoort ze veelvuldig op straat ‘mort aux juifs’ en wil ze zich uit het raam gooien.
Ze twijfelt zeer of het de moeite waard is geweest om uit het kamp terug te keren. Maar uiteindelijk hoopt ze, als haar tijd is gekomen, dat ze zal zeggen: “ça valait le coup”.
Ik hoop het zeer.